Elke lente weer

elke lente weer
plooit het groen uit bottende knoppen
ballen mijn vuisten zich in mijn broekzakken
legt mijn hart zich in een maansknoop
bloesemt de koudwitte sleedoorn
het water duwt zich weer omhoog
al wat ontoereikend werd
legt zich in zijde en ijzer bloot
elke lente weer wordt die vreemde honger mijn hoop
verblijft mijn maag in ledigheid
elke lente weer snijdt het mes van Mars
stuwt mijn bloed het sap door de takken
vloeit het water door mijn aders
geurt Venus naar vogelmelk
naar vogelmelk en amandelbrood
door ontdooiende organen
smelt het ijs uit mijn koude gedaante
wreed is het weerzien
vol is de hoop
wrang staan mijn kaken
die zijn mijn ontwaken
elke lente weer word ik door de hommel geraakt
wiens vacht zo zacht is als wilgenkatjes
elke keer weer zoogt zij mij groot
doodt zij mijn witte breekbaarheid
allesomvattend is haar troost
in alles wat ik niet kan verlangen