Kent u dat soort van ochtenden? De wekkerradio loeit radio Minerva door de ether. Hij is al een half uur geleden afgegaan maar Morpheus -de god van de slaap- wilde me nog niet wekken. Ik hijs me uit het laken, wankel naar de badkamer, open de kraan van het bad en gooi het koude water in mijn gezicht. Ik zet daarna de kraan weer dicht en maak onze twee kinderen wakker door hen met iets te veel fors het donsdeken van hun lijfjes te trekken. Ze zijn nog in een warme diepe slaap gehuld. De oudste is negen; de jongste zeven en een half. Nim, de oudste reclameert als eerste:

‘Waarom maakt gij mij zó wakker! Waarom zo rap’?!

Ik antwoord dat mama al wakker is en dat ze mij er niet uitkreeg. Dat het al zeven uur is ook en dat we wat later zijn opgestaan dan anders. Buiten regent het ononderbroken en beneden ligt nog maar een half brood in de broodtrommel. Ik kleed me verder aan en rep me -na mijn eerste kop koffie en mijn toiletbezoek- naar de bakker. Het meisje van de bakker verminkt een te groot tijgerbrood door de broodsnijmachine. Ik wandel door de regen terug. Het is maandagochtend en elf maart. De verjaardag van mijn oma. Ik ben niet uitgeslapen. We hebben een hectisch weekeinde gehad met velerlei gebeurtenissen.

Wanneer we eindelijk zo ver zijn dat we door de deur kunnen vertrekken is het één na acht geworden en vermits de school om tien na acht haar poort sluit, moeten we het op een drafje zetten. Lars, onze jongste stapt door een plas; dat kan hij want hij heeft laarzen aan. In het weiland voor het schoolgebouw nemen drie wilde eenden hun ochtenddouche. Eentje is een vrouwtje, de twee anderen zijn mannetjes; misschien volgende keer maar omlopen. Gelukkig zijn we nog op tijd. Ik geef Lars en Nim een knuffel, zeg hen dat ze moeten uitkijken alvorens ze het fietspad voor de schoolpoort oversteken en wuif hen uit. Zo ziet de gemiddelde ochtend er tijdens de week uit.

Maar er is één ding dat ik over het hoofd heb gezien. Vandaag was het de laatste dag dat Lars zijn palmpasenstok moest afgeven aan zijn meester. Een onbehaaglijk gevoel overvalt me bij het zien van de andere kinderen die met hun palmpasenstokken de speelplaats oplopen.

Het procedé van zo een palmpasenstok is niet zo moeilijk. Men neemt twee rechte takken; één van zeventig centimeter en één van vijftig. Beiden moeten een centimeter doorsnee hebben en ze moeten aan elkaar gesjord zijn tot een kruis. De punt van de bovenste tak dient geslepen te zijn voor het broodhaantje dat er op komt te zitten. En er moet een naamplakkaatje bij voor het betreffende kind. Naar regelmatige gewoonte zijn Iris en Nes koffie gaan halen in het naftstation dat zich net naast het weiland en de Boomsesteenweg bevindt en ik bel Elisa. Die vraagt om eerst over huis te komen zodra ik twee takken in het park heb gevonden. Maar vermits ik geen meter bij me heb zal ik de lengte van de takken op zicht moeten inschatten.

Ik ploeter weer onhandig door het weiland naar de Edward Keurvelsstraat om daar nog een peukje samen met een andere papa te rollen en Elisa belt me voor de tweede keer op. Ze zegt dat er ook gedroogd fruit moest voorzien worden. Ik antwoord dat ik dat dinsdag in orde breng.

Ik ga op zoek naar twee dorre takken in de houtwal die zich tussen de tankstations en het weiland uitstrekt. Het regent nog steeds pijpenstelen en dit rotweer wil maar niet beteren. Ik moet op zoek gaan naar eventueel snoeihout. Ik ploeter door het zwerfvuil en door de recent afgemaaide Japanse duizendkoop die hier in de zomer welig tiert en vindt na even zoeken tussen de blikjes Carapils en de plastic flarden van kattenvoerverpakkingen en tussen alle kreupelhout, een afgesneden kornoeljetak. Hij lag net naast de bunkeringang die -naar ik sterk vermoed- is benomen door een plaatselijke zwerver. Nu moet ik nog een andere tak vinden van om en bij de vijftig centimeter. En net wanneer ik die denk te hebben gevonden hoor ik Nes en Iris vanuit de verte roepen dat mijn koffie koud wordt.

‘Gij verdween ineens, zomaar!’, roept Nes.
‘Waar waart gij nu naartoe?’, vraagt Iris.

Ik leg hen het probleem uit en ze tonen zich al meteen bereid me verder te helpen. Nes zoekt een meetlat op via google op haar telefoon. Het is er één van vijftien centimeter. Wat al meteen een wiskundeoefening van formaat kan worden genoemd. Gelukkig betreft het de tafel van vijf, wat de zaak vergemakkelijkt. Maar voor alle zekerheid laat ik het aan haar over om de lengte en de breedte van de twee takken te meten. Nu rest ons enkel nog de twee takken bij elkaar te sjorren en Iris die van aanpakken weet, staat al een stuk elektriciteitslint van de vroegere paardenwei los te sleuren. Daar heeft ze overigens niet veel moeite mee. Vrij snel heeft ze het losgetrokken en we verbinden de twee takken met elkaar. Het blijft intussen gieten. Dikke koude druppels bemoeilijken het gebeuren en we moeten nog een Stanleymes zien te regelen bij het meisje in het tankstation die er verder ook niet veel van begrijpt. Het meisje kijkt bezorgd. Toch wordt ons een Stanleymes gegeven omdat Iris belooft dat ze het buiten zal gebruiken en niet binnen in hun winkel.

Een andere moeder komt ons nog geamuseerd voorbijgelopen en blijft even staan. Ze zegt dat ze zich gerustgesteld voelde dat ze nu toch niet de laatste blijkt te zijn met het fabriceren van palmpasenstokken. Ze zegt nog dat ze er gisteren om twaalf uur ‘s nachts opeens aan had gedacht. Er doet zich echter nog één complicatie voor. Het gesjorde elektriciteitslint heeft nog twee uiteinden die moeten doorgebrand worden met een aansteker. Die heb ik gelukkig nog wel op zak maar het ijzer in het lint wil natuurlijk niet mee doorsmelten.

Terwijl Iris de palmpasenstok voor me vasthoudt geef ik een korte nijdige trek aan het elektriciteitslint waarop er een stuk van de horizontale tak afbreekt in het midden van het gesjorde gedeelte. Er wordt gelachen en net nu de moed me even in de schoenen zinkt wordt ik er door Nes en Iris streng op aangesproken dat ik het nu niet zomaar mag opgeven. Ik vind een nieuwe tak van ongeveer dezelfde dikte en terwijl Iris de palmpasentak weer vasthoudt, duw ik de gebroken tak met de andere voorzichtig door het gesjorde gedeelte. Dat lukt. De tak is vervangen. De eerste gebroken tak gooien we weer weg. Toch missen we nog één ding.

‘Hebt gij aan een naamplakkaatje voor Lars gedacht’?
‘Ai...’, antwoord ik.
‘Laat ons dat maar regelen! Iris weet wel hoe ze dat moet aanpakken’.

Even later gaan Iris en Nes weer naar binnen in het tankstation. Zelf ga ik niet meer mee naar binnen. Het meisje achter de toonbank durft hen weer eens niets te weigeren en even later hebben de twee kordate dames een naamplakkaatje uit een stuk karton laten knippen met de naam Lars erop. Ook zit er nog een elastiekje rond het naamplakkaatje. Zo kan het rond de palmpasenstok worden gehangen. Daarna zongen Nes en Iris nog eventjes een palmpasenlied terwijl ze de palmpasenstok voor zich uitdroegen. Ik zei hen nog gedag en bedankte hen voor hun ijzersterke inbreng. Tenslotte hoefde ik niet bij het rode poortje aan te bellen. Iemand moest daar zijn en had al aangebeld. Een andere vader loodste me binnen en ik bracht de palmpasenstok tot bij de eerste klas waar mijn zoontje zit. Zijn meester keek me lichtjes bezorgd aan toen ik daar als een verdronken hond in het deurgat stond. Ik repte me weer de trap af en ging weer door de regen het weiland in met de wilde eenden.