er huist in ieder hart wel eens
een ei van hout dat bitter smaakt
omdat het van zichzelf wel weet
dat onbevrucht geen leven heet
in ondoordringbaar zwart

het heeft een dooier en een schaal
die de blinde vlek bepalen
tussen lief en kwaad

waarom gelooft men dat dit ei
zijn keerzijde van liefde vreest
dit ei dat verkoolt voor het openbreekt
dat barst doorheen de nacht
zoals de nieuwe maan
die in zichzelf lacht (?)

beoogt dit ei soms onderhuids
het plan zoals dat blijft
heeft het een mening te bewaren
aan wat al vertrouwd bestond
met voeten aan de grond (?)

het zaait de kiem voor argwaan niet
het zit er en het heeft verdriet
en blinkt tot in het zwart
het is er en het blijft
bij derden ziende blind
ondervindt het haat
die uit zijn blinde dooier slaat
en die dan te bewaken

wat het al verloren is
onder het vernis van alledaagse sleur
tracht het mager te behagen
of nieuw leven in te blazen
er moet moed worden verzameld
om nog van zichzelf te zijn

nu het er alleen voorstaat
kent zijn vlucht een tijd van spijt
zoals de ledernaald
die door een huid naar binnen glijdt

de schaduw van dit ei
wordt nog brozer in zijn dooier
het heeft een groot karwei
om van zichzelf te zijn
het duwt zich tevergeefs
tegen al dit tegenlicht
dat goed is voor een hart
dat liefde kan beleven

maar dit bitter broed
wil zijn slag thuishalen
het bijt nog liever Venus dood
dan toe te geven aan zijn nood
van melk en brood te dromen

want ook al is dit tweegevecht
tussen droom en strijd onecht
een gespannen gezicht
bijt altijd op zijn kaakgewricht
het zwicht niet voor de bloem
noch voor wat het zelf wilt

het ei beledigt ongewild
Aphrodite op haar troon
die honing morst
en licht verspilt
aan een nare droom

een ei is doorgaans wit
verlangen denkt men in het rood
zo denkt men zich dood
aan hoe de haat zichzelf bedriegt
aan Amor's pijl en boog

en wat zichzelf niet breken kan
zuigt men langs zijn bange tanden
in de wind aan zorgen op
enkel die kan weten
of de hartstocht wint

in dat ei van hout
dat het hart gevangen houdt
is de angst wit