Moet je horen. Dit verhaal begint als een mop. Een psychoot en een dwangneuroot delen het gesprek achter het dashboard van een Golf GTI. Of liever gezegd… Nee. Ik moet eerder beginnen. Ergens op zo een typische oktoberdag waarbij het blad aan de bomen hangt te verkleuren. Zo een dag waarop de zon niet goed weet hoe te schijnen. Er staat een stevige noordwestenwind en er zitten alweer buien aan te komen. Ja. Het gebeurt zo: ter hoogte van een baan zonder noemenswaardig voetpad, ergens in de Zuiderkempen; ik meende mij te herinneren dat het Itegem was en dat de bussen staakten. Inderdaad. Ik sta bij bushalte Hertenhof te liften op de Itegembaan richting Berlaar. Niet onlogisch want ik wil naar Lier; dat had anders geweest in de andere richting. Dan had ik naar Heist op den Berg gewild, wat ook al eens gebeurde, maar nu niet. Zonder bus wil Lier wel tegenvallen in wandelafstand. Dat had ik vroeger al eens ondervonden en het hoeft verder geen uitleg omdat die ons te ver zou voeren hoe ik dat zoal te weten ben gekomen. Liften is geen sympathieke hobby. Daarmee raak ik de kern van het probleem. Zoveel weet de lifter die zich afhankelijk opstelt tegenover langsrazende schobbejakken in Mercedessen en Audies. En dan heb ik het nog niet gehad over die Bayerische Motoren Werke die meer dan gewoonlijk de snelheidslimiet met de voeten treden. Het is een kenmerkend gegeven dat de lifter het mikpunt is van spot en angst, en dat hij, als het zijn voeten begint uit te hangen, inwendig agressiever wordt met de minuten die verstrijken, zonder hoop op bereidwillige chauffeurs die willen stoppen om hem met zich mee te nemen naar diens gewenste bestemming. De lifter kent de gelaatsuitdrukkingen van beide soorten maar al te goed. Leedvermaak en hooliganisme gaan hand in hand met schichtige en zure blikken of gestrekte middenvingers aan baseballpetten die vanachter het schemerige autovensterglas niks hoopgevends in zich dragen. De pechtstrook waarop de lifter in kwestie, met zijn duim in de hoogte staat wortel te schieten wordt dan ook gezien als een uitvalsbasis voor gevaarlijke criminelen die in orgaanhandel doen, want de persoon die hem al liftend bewandelt wordt er bij voorbaat al van beschuldigd een mes in zijn bezit te hebben waarbij hij de onschuldige automobilist een nier of long afhandig zou maken. Of de lifter nu roodharige dreadlocks heeft of een Peruviaanse muts draagt met bijbehorende Birkenstocks of eerder een actetas… het baat hem niet. In de bange ogen van helaas vaak gepensioneerde Audibestuurders hebben lifters maar twee beweegredenen. A: de lifter heeft twee minderjarige slachtoffertjes in de zijberm liggen die vredig onder de rohypnol liggen te snurken die hij later komt ophalen of B: de lifter is een profiteur die buiten de veilige zone van de werkgelegenheid aanmoddert en die op de belastingskosten van brave maar oerdomme fabrieksarbeiders teert, die heel hun leven hun nestel hebben afgedraaid om plaatijzer te ponsen, zonder te beseffen dat het leven een eindige zaak is. Maar genoeg, nu. Ook al sta ik al veertig minuten in een overtrekkende regenvlaag te sakkeren, nog steeds ter hoogte van bushalte het Hertenhof; ik moet nieuwe hoop vatten en nog geloof hebben in mensen. Een ouder model Golf GTI in het grijs, met hier en daar wat deuken raast aan een rotvaart voorbij. Verder geen verkeer meer. Even wachten. Peukje rollen. Er komt een auto uit de andere richting geraasd die hoogdringend in Heist op den Berg moet zijn. Gierende banden; stilstand temidden van het T-stuk. Een ronkende motor van een grijze Golf GTI met een ferme bluts in zijn motorkap heeft plotsklaps geremd en staat nu op het baanvak richting de verkeerde kant, althans voor mij; ik wou naar Lier gaan. Een man van vooraan in de veertig draait of scrolt zijn raampje open al naargelang, of hoe je het wenst.
‘Naar waar moet ge'!? Een mollige man met zwart haar maar een beetje kalend in het midden van zijn schedel, kijkt met doordringende en grinnikende ogen vanachter zijn geopende raampje.
‘Lier!,’ antwoord ik zo bewust mogelijk.
‘Stap maar in, makker. Dat breng ik dan wel even in orde'!
‘Dank u, meneer’.
‘Meneer, meneer!? Geen meneren… Karl en gij'?
‘Jasper. Jasper Joris of Joris Jasper’.
‘Wacht… Is het nu Joris? Of is het nu Jasper'?
‘Kies maar…’.
De man raakt drie keer zijn wang aan en drie keer het knoopje van zijn hemd en dan raakt hij nog twee keer het knoopje van zijn rechter borstzakje. Hij zweet ook een beetje. Alsof hij keuzestress maakt.
‘Jasper'?
‘Exact.’
‘Allez goed geraden, dan… Wat doet die… man, man, man! Miljaar! Ik moest hier toch… Miljaar! Miljaar! Tedju'!
'...'.
Karl raakt twee keer kort en zenuwachtig met zijn rechterduim het knoopje van zijn rechter borstzakje aan en hoest drie keer zeer luidruchtig.
‘Sorry maar daar kan ik nu niet aan uit…’.
‘Aan wat?’, vraag ik hem voorzichtig; ik zou graag nog in Lier geraken zonder dat ik hem, als dat al niet gebeurd is, voor het hoofd stoot.
‘Nee. Ik snapte het niet… Dat ik gewoon voorbij was gereden de eerste keer. Want ik kon er niet aan uit… Ik had u wel degelijk zien staan liften en ik dacht nog; miljaar dat ziet er nu zo een sympathieke gast uit en dan rijd ik toch nog voorbij waardoor ik moest weten van; allez… Niemand gaat die waarschijnlijk nog meepakken in deze tijden van angstkwekerij, verstaat ge? Maar ik… Echt. Ik zag u staan en ik dacht nog; komaan Karl! Pakt die mee! Ge zult zien dat is een artistieke figuur… Ge gaat daar geen spijt van hebben die gast van de baan mee te pakken en…'.
‘Dus ge dacht; ik pak die gast mee omdat ik er artistiek uitzie'?
‘Wacht. Ja… Maar. Gij onderbreekt mij… wacht nu weet ik niet meer. Dju! Dju! Sorry. Sorry...’.
'...'.
Karl raakt alweer zijn rechter vestzakje aan en weeral twee keer en drie keer het lichtje van zijn cd-speler terwijl hij drie keer half rechtop uit zijn zetel komt en weer gaat zitten en dezelfde beweging nog eens herhaalt. Daarna weet hij zich dan blijkbaar weer te ontspannen.
‘Maar wat doet ge nu, eigenlijk, Jasper… Zijt gij een muzikant'?
‘Ik schrijf, heb grafiek gestudeerd en ben dan weer opgehouden omdat ik een psychose kreeg…’.
‘Oei. Oei… En euh… Wat is dat zo een psychose… Is dat… Is dat… dat ge zo? Vertel eens…’.
'...'.
Ik denk dat hij nu vijf keer zijn versnellingspook heeft vastgegrepen zonder fout, want bij de derde versnelling die hij wou maken kraakte zijn versnellingsbak.
‘Shit! Dat is… Nee. Dat bedoel ik niet. Ik… Die klotenbak van mij ook. Ik moet er dringend een nieuwe hebben…’
‘Een nieuwe versnellingsbak'?
‘Nee. Nee. Een nieuwe auto'.
‘…’.
‘Ik was eigenlijk onderweg naar…’.
Karl onderbreekt het gesprek om op een landkaart te kijken die in het handschoenkastje voor me moet liggen want hij probeert het met drie schijnbewegingen… Eén. Twee. Pardon; derde keer, goede keer… open te maken.
‘Ik moet in Izegem zijn om… Ik ga daar naar een nieuwe auto kijken. Maar zeg eens… Wilt gij nu eens kijken of daar de landkaart van West-Vlaanderen ligt? Pak haar maar uit het kastje voor u. Dus… Soit. Gij ging iets vertellen'?
‘Over de academie'?
‘Nee… Of ja. Nee. Iets over psychoses. Hoe heeft zich dat voorgedaan'?
Enigszins bedremmeld begin ik zo goed als dat gaat het over een medische boeg te gooien.
'Dat zijn hallucinaties, paranoïde achtervolgingswanen en angstaanvallen. Soms had ik… Soms spreken ze ook van een achterliggende depressie of…’.
‘Heeft dat iets met post traumatische of hoe heet dat… te maken?’
Karl zweet weer.
‘Ze zeggen… Goh… Hoe moet ik dat beschrijven… Ik dacht bijvoorbeeld om nu een voorbeeld te geven, euh…’.
‘’t Is toch niet dat gij ineens agressief kunt worden of zo'?
‘Nee.’, stel ik hem enigszins liegend gerust; dat kan maar dat hoeft zich nu niet per sé zo te manifesteren… Ik blijf een groot onderscheid maken tussen een drugspsychose en een normale psychose’.
Karl lacht zeer luidruchtig, nu. Eigenlijk is het een schaterlach. Niet slecht bedoeld. Verre van kwaadwillig, want hij klinkt eerder geamuseerd.
‘Dat vind ik wel een zalige joke! Een normale psychose'! En weeral lacht Karl luid en hard en ook wel erg aanstekelijk in de bescheiden ruimte die een Golf GTI eropnahoudt. ‘Maar dus… Gij ziet dingen die anderen niet geloven of zien of… die niet bestaan of gij beeldt u dingen in? Hoe moet ik dat zien? Of hoe moet ik daarmee omgaan'?
Karl is uitermate geïnteresseeerd geraakt in mijn psychiatriche materie die ik jammer genoeg zelf moest ondergaan maar waar ik nu medicamenteus in begeleid wordt.
‘Tja. Dat is moeilijk te zeggen, Karl… Ik mag toch Karl zeggen, hé'?
Karl grijpt drie keer naar zijn cd-speler zonder muziek op te zetten; gaat snel naar zijn borstzakje. Eén, twee en drie keer; ik weet het want ik heb het geteld… en zegt dan plots: ‘Ik heb ook iets… Ik ben ook in begeleiding bij een specialist in hersenen; en dan bedoel ik… Ik heb dwangneuroses'.
‘Oh… en wat houdt dat in'?
‘Dat ik alles onder controle moet houden en geen chaos kan verdragen in het waakbestaan… Ik maak dikwijls dezelfde bewegingen een paar keer opnieuw… Ik… Shit'!
‘Wat is er'?
‘Ik heb die afslag gemist. Hoe, verdomme! Verdomme! Verdomme! Hoe is dat nu mogelijk'!
‘Heb ik u afgeleid'?
‘Wacht! Mij niet onderbreken! Ik. Miljaarde! Miljaarde dju'!
‘Sorry'.
Karl knippert snel met zijn ogen en gooit het stuur om, maakt bij de lichten een u-bocht en raast terug vanwaar we gekomen waren.
‘Ik moet weten hoe dat dit komt! Hoe kan ik nu die afslag missen. Wij waren toch gewoon aan het babbelen, hé? Toch'?
‘Ja…’.
‘En sorry. Nee! Miljaar… ik moet weten waar het verkeerd is gegaan. Ik zat. Voilà. Hier. Hier ging het verkeerd'.
Karl is terug tot aan de vorige verkeerslichten gereden en wil zijn fout begrijpen. Een lange rit staat me nog te wachten al kan ik dat nu nog niet weten. We staan terug voor hetzelfde rode licht waar we daarnet stonden. Net aan de brug over het Netekanaal aan het begin van de Ring rond Lier. Trouwens… Ik wilde hier uitstappen maar Karl wil weten wat er misging en raast opnieuw de Ring op richting volgende afslag.
‘Karl…’
Maar Karl luistert niet, zit half in zichzelf te mompelen en te sakkeren dat hij zich op dit gedeelte van de weg niet goed genoeg had geconcentreerd en dat het zo niet had mogen misgaan. Hoe het verdomme zo rap kan mislopen, ook dat. Onbegrijpelijk, vindt hij dat.
'Miljaarde...'.
‘Karl niet voor het één of ander maar… Lier'?
‘Wacht. Nee. Zwijg! Ik zie het al. Ja! Nu snap ik het. Ziet ge nu wel? Daar was een wegwijzer die ze overplakt hebben! Er zijn hier pas nog wegenwerken geweest en ze hebben de plakband er nog niet afgehaald! Klootzakken! Dan had ik het dus toch juist begrepen… Zeg! Jasper! Moest gij nu in het centrum zijn van Lier of… En zeg eens man… Maar als gij schrijft… Schrijft gij dan geen lyrics? En zoudt gij niet voor mij wat… Waar schrijft gij trouwens over'?
‘Meestal absurde dingen en ook wel erotisch… Enfin, dat hoop ik toch'.
‘Ah, zo… Over schoon madammen, dan toch, hoop ik'?
Karl moet alweer hardop lachen. Zijn wangen strekken zich rond zijn geopende mond en hagelwitte gebit.
‘Zeg maar als gij nu eens… Zullen we anders samen naar Izegem rijden? Dan kunnen we het toch verder hebben over tekst, versus… hé'? Karl is laaiend enthousiast.
‘Versus wat?', vraag ik hem enigszins ongerust.
‘Lyrics, hé man! Wat anders? Ik zoek nog altijd een goede tekstschrijver want ik ben namelijk zelf muzikant'!
‘Aha…’.
‘Weet ge wat wij, gij en ik gaan doen? Wij rijden wij naar Izegem sé! En dan koop ik daar mijn nieuwe auto, en dan doen wij gewoon een kapelletje met een frisse pint in Izegem! Wat zegt ge daarvan? Hé makker'! ‘Mij goed…’.
‘Maar dan mag ik natuurlijk geen afslagen meer missen, natuurlijk'.
Het werd nog een lange rit. Vooral vanaf Deinze gingen er een aantal dingen mis omdat ik de landkaart ondersteboven had gelegd waardoor we een heel eind in de verkeerde richting waren gereden en het was beslist sneller gegaan langs de autostrade dan langs de expresswegen. Karl moest geregeld de weg vragen en dat was niet zijn schuld maar hij vond het blijkbaar niet zo erg omdat we dat frituur daar waren tegengekomen waar ze hun frietjes nog in echte aardappelolie bakten. Stevige grote, potige West-Vlaamse frieten, had Karl nog gezegd en nadat hij de uitbaatster van het frituur bijna de drie spreekwoordelijke kussen had willen geven, tenminste dat beweerde hij (terwijl ik Karl stiekem van smetvrees verdacht) trapte hij bijna in een hondendrol in het grind.
‘Chance, dat ik dat nog juist had gezien!’
We zijn weer met dezelfde Golf GTI onderweg naar Itegem en Karl sakkert en vloekt om de haverklap. Dat we nu heel dat teringeind naar West-Vlaanderen reden om naar een oude Mercedes te gaan kijken waar sterrenmos op groeide en wel degelijk op de roestplekken ter hoogte van de deurklinken en ook op het kooetswerk onderaan. Karl schold hem uit voor het rot van de straat en de verkoper, die al niet veel slechter vloekte, diende hem van antwoord waarop ik moest bemiddelen tussen beide partijen. Tegen de tijd dat Karl hem een klootzak noemde en een schimmel van het zevende knoopsgat die roestbakken met mos erop tegen een schandalige sjacherwinst probeerde te verpatsen, was het al beginnen schemeren. We bolden tegen een zekere rotvaart langs Wiekevorst en waren nog maar eens in gesprek over het idee wat we zoal bij elkaar konden pennen en wat zijn verwachtingen precies waren, als hij lyrics wilde hebben. Het was al donker geworden, toen we plots een doffe klap hoorden tegen de motorkap. Karl was in alle staten. Hij brulde als vermoord.
'Een kat! Een kat! Een zwarte kat, miljaar! Miljaar! Damn! Ik heb dat beest geraakt'!
Karl durft amper te kijken. Het dier is ernstig verminkt en Karl is volledig van de kaart, staat te huiveren en te bibberen. Een duistere rotsfeer heeft zich in die kattenziel genesteld. Eén oog hangt uit de kas en het dier blaast en sist. Bloedt uit haar oog en uit haar rechter flank.
‘Die kan niet meer goedkomen. Dat achterlijf… Daar zit een knik in; die is verlamd', zeg ik.
‘Die weet gewoon dat ik aan het stuur zat! Ziet. Die is razend op mij. Die is razend op mij! Die blaast niet naar u maar wel naar mij! Die riekt dat ik aan het stuur zat! Wat nu'?
‘We kunnen haar niet laten afzien…
'Maar… wat doen we nu'?
‘Afmaken'.
‘Ja… maar hebt gij dat al eens gedaan'?
‘Iets zwaars hebben we nodig'.
‘Iets heel zwaars dan, want dat zijn sterke beesten, hé, katten? Amai… Amai die is razend op mij. Razend'!
‘Ja… Kom nu. Van ons hart een steen maken'.
‘Een steen'?
‘Een stok of zo…’.
De baan waarover we reden en de plaats van het ongeluk ligt temidden van een bos en afgemaaide maïsvelden. In dat bos moet toch iets te vinden zijn, zo moeilijk kan dat toch niet zijn? Maar het is donker en ik moet iets hards vinden. Liefst niks wat vermolmd is of rot. Een sterk stuk hout of een betonnen weipaal. Als die tenminste uit de grond te tillen zijn. Maar het heeft al veel geregend de laatste tijd en zo gebeurt het dat ik in het stikdonker iets lijk te missen want ik voel iets van kil vocht door mijn rechter sok sijpelen. En terwijl ik tussen de beschimmelde bladeren in een paar mollengangen wegzak, tussen de regenwormen, de slakken, de padden en de salamanders die zich in hun winterrust verstoord weten, begrijp ik plots wat er aan de hand is.
‘Mijn schoen…’.
‘Wat'?
‘Kak'!
‘Wat is er nu'?!
‘Mijn schoen is weg'!
‘Komaan, Jasper… Hoe flikt ge het'?!
‘Daarjuist had ik hem nog aan en nu… Hij moet hier ergens liggen…’.
‘Doe voort, Jasper… Die kat. We moeten die kat hier uit haar lijden verlossen en meneer verliest zijn schoen. Miljaar toch! Miljaarde'!
‘Ik vind hem niet…’.
‘Denk om die kat, Jasper'!
Tussen wat Amerikaanse eiken en wat ondefiniëerbaar kreupelhout, het zullen wel vuilboompjes zijn vind ik na nog wat in de bramen te zijn gestruikeld, een dikke tak. Ik hef het moordwapen tot hoog boven mijn hoofd en dood het dier met één forse klap. De tak breekt. Het dier schokt en davert onder de slag. Stuiptrekkingen? Laat ons hopen. Ik mep zo hard ik kan. Karl schaterlacht. Van de zenuwen beweert hij.
‘Weet ge zeker of ze nu mors is'?
‘Nee. We moeten op zeker spelen'.
‘Hoe dan'?
‘Kruip achter het stuur'.
‘…’.
‘Vooruit Karl. Achter het stuur. Geef haar de genadestoot. Ik kom wel naast u zitten'.
‘Shit, zeg. Shit!’ Karl ademt diep in en start de motor. ‘Oké… Oké… Ge kunt het Karl, ge… Nu! Nu!’
De kreet die Karl uitslaat heeft iets dierlijks. Hij komt uit de punt van zijn navel. Uit zijn maag zeg maar, en hij zwelt aan in drie keer drie crescendo’s die mijn nekvel doen kippenvellen en mijn trommelvliezen tarten. Nooit hoorde ik iemand zo duister tegen zichzelf brullen. Een zwarte buffel met iets van schuldgevoelens en stampende hoeven, briesende neusgaten en uitgestoten walging duwt tegen zijn zielenwezen en tegen al zijn in twijfel getrokken mededogen in, het gaspedaal in. Hij geeft plankgas. Zijn banden patineren door de dorre bladeren, door kattenspels, ingewanden en spierweefsel. Waarschijnlijk was ze al dood maar we nemen het zekere voor het onzekere. Een meer dan vermoedelijke blauwe rookwolk uit de uitlaat van zijn grijze Golf GTI en het gehobbel van zijn carroserie die onze hoofden van hier naar daar doet zwenken. Karl heeft vijfentwintig keer zijn borstzakje aangeraakt, zijn rug gerecht en de kop van zijn versnelligspook kraakt herhaaldelijk in zijn vuist als hij naar vierde schakelt. Hij probeert tevergeefs het incident los te laten maar rijdt gelukkig niet nog eens terug naar de plaats waar het euvel zich voordeed om te zien waar het nu precies misliep. Ikzelf moet nog terug om zijn vermiste schoen in de dorre bladeren terug te vinden. Hopelijk vind ik hem terug. Al is het maar om in betere omstandigheden tot bij Karl te geraken als die zijn gitaar tenminste nog wil bovenhalen. Want het is te zeer de moeite om het zo te laten. Dat vind ik toch.