Voor Elisa van Lander


ik raak met moeite bij het wit
dat om uw blauwe ogen ligt
waaruit Uranus is ontstaan
in de luwte van uw zijn
klaart de dageraad mij op
hij droogt al mijn verveling
als het laken aan de lijn
dat de oostennachtwind vangt
er schemert koele maan
de meesterdief
ik weet het lief
is gemaakt van pijn
door stommiteiten aangedaan
ontvreemde hij zijn eigen naam
samen met de sprei
die onder u gelegen was
en toch trok hij u aan
hij heeft naar u gekeken
zijn wezen met dat van u vergeleken
alleen ik kan het weten
tussen droom en daad
uw kijk wordt mijn ontmijningsdienst
die alle kwaad ontkracht
te vaak was ik de bange wolf
gevangen in schaapsvacht
dat dacht ik om een reden
toch hebt gij steeds door mij gekeken
ergens vroeg op de dag
ik heb mezelf begrepen
in uw ogen wit en blauw
aanschouwde ik Andromeda
en Uranus en de maan
die met satijn mijn hemel aait
ergens in dit twijfellicht
tussen ons bestaan
ik ben gezegend met uw zijn
ik weet het lief ik ben van pijn
de man en jongen
de open brief
met hanenpoten die beschrijven
hoe ik wil dat gij zult blijven
in stille vrede hopend tierend
ga nooit weg
alstublieft