Hier lig ik onbegrepen in een rechte lijn
Mijn spoor reikt van het Kiel tot bij mijn laatste doden
Die rusten in geschaafde graven die nog niet geborgen zijn
Haaks op de abdij lig ik hier verveeld en wreed
in mijn dichte stof zomers te verhitten
men stampt op mij met gaspedalen
joyriders hun dodenritten treden mij met zware voeten
Faëton zit aan het stuur
Hij leent Apollo’s zegenwagen
Om te zien hoe hard hij gaat en hoeveel per uur
Hij scheurt doorheen de heetste dagen
Veegt zijn wielen aan mijn vloer
Hij haalt zijn zoveelste snelheidsboete
Die op van die dagen op zijn voze deurmat valt
Mijn asfalt ligt uitgesleten aan een bandenspoor verspild
Dat slipt in de novemberregen of in een aprilse gril
Net voorbij de grauwe lijnen waar het fietspad begint
Daar wordt Faëton zijn hoofd zonder gordel hard en wild
Door autoglasgerinkel van zijn jonge romp getild
De tram die nergens van vernam gleed uit tot in zijn wagen
Die tot wrak gereduceerd aan het schroot werd overgedragen
Kijk dat komt ervan preken de mensen als van eigens wie niet luistert ondervindt
Ik zei het ik ben onbemind ik lig hier in een rechte lijn
Die loopt vanaf het Kiel tot daar waar mijn laatste doden zijn
Vele grote namen liggen daar te samen in de groene grond gezaaid
Of werden verstrooid als ze waren aan de wind overgelaten
Dus denk aan mij als u mij haat in meer of mindere mate
Uw zwerfvuil dat mijn goten versiert weet met wie het te maken heeft
Het is nog maar de vraag wie hier wie vergeeft
Ik ben de laatste weg die u gaat en draag uw laatste gedaante horizontaal met mij mee
Ik ben de laatste verzoekplaat die voor u wordt gespeeld
Ik ken u maar u kent mij niet toch hebt u mij geleefd
Ik omarm uw wereld op een donkere dag en ben bijna zeker
Dat niet gij maar ik u mag in vrede overleven