onder uw kruin van het vele leven nooit aan u voorbijgegaan
vertakten zich de gouden archieven van een onmetelijk bestaan
dit labyrinth had honderd zalen boven schatkamers verheven
ondergronds en binnenshoofds wist gij om het even wat
wij konden alles vragen
zo sprak ik over u als kind dat aan de hand van zijn vader vindt
hij is de oerkracht van het weten want pas later kwam het licht
dat als een pijnscheut in mijn brein
de einder van de dood ondervindt
die men jong wil bestrijden
een vlucht die er geen was
gevriesdroogd uit het lijden
van te veel overmacht
een pijn die het ijs op de vlakte opwacht
die ons voor een lange tijd gegijzeld houdt
ons uit elkaar drijft en ontkracht
maar die door toedoen van het leven
dat voor ons wordt uitgedacht
de beeldenstorm beleeft
de stenen waar men over spreekt
die zijn niet te bewegen
in tientallen niet en niet in eenheden
en toch
alles kwam weer in beweging
ik weer en de hele omgeving
ik met mijn groot verlangen
ik beet in het stof van uw milde rede
waar geen kruid tegen gewassen was
zodat ik u gelijk moest geven
wie van ons de meest wijze was
het was de enige manier
om mij niet te verliezen
zo had gij dat opgevat
inderdaad doet vrede pijn voor wie haar wil bewaren
en waar die andere faalt
heerst een zwartgallig schaduwrijk
een somberder verhaal dat amper nog is te dragen
het spijt me vader dat het pad
dat ik met koude stappen in het donker bewandeld had
zo lang op de zon heeft gewacht of op een wetenschap van licht
die alle kleuren scheidt en alle kleuren bindt