De haan met zijn gouden veren, de kippen bij de waterput. Varens, margrieten, haagbeuk, de eiken naast het weiland, het sterrenmos dat op de stenen klom, hondsdraf, olm en berenklauw, de meidoorn in bloei; de koperen beuken in herfstrouw. Boterhammen onder het afdak met hoeveboter en kaas. Een clan verenigd aan de houten tuintafel. De geur van onweer en hooi, de regen in de olieën van de zomer waaruit alles is ontstaan. Hier was het donker nog warm en lauw, spannend als de adem van de wind in de bomen en fris als vroeggeboren gras in april. De duistere stal met de keramieken beelden van Mark. De soldaat van Herodes die de vredesduif dood wrong. Het vrouwtje in haar badpak met haar stukje taart. De etsen bij de haard die van uw hand waren gemaakt. Ze fezelden de grote liefde. Een vertrouwen dat men zelden ervaart. Iets zoals de Gleipnir die de Fenrir ketent. Een zachte band, gemaakt van ontastbare materialen zoals bergwortels  en zielenstof die de leugenwolf werd aangebonden waarna hij met een zwaard aan de onderaardse rots werd geklonken. De sfeer van Zweden was hier fel vertegenwoordigd. Van Astrid Lindgren tot Carl Larsson. Hier was alles van een soortgelijke natuur gemaakt. De schedels van eksters en mollen in de glazen kast, ja alles binnen deze dampkring die ik Mark en Lief poogde te noemen; het leek erop of alles hier verweven was van plant tot dier met het mensenras dat jullie waren. En dan mijn glissando op een luchtmatras in een flesgroen zwembad die ik slimmer dacht af te zijn door eroverheen te wandelen. Groen was de kleur waarin ik staarde. Groen was de kleur waarin ik verdwaalde. Groen als gras en als het woud dat zich openbaarde en liet mengen met de voegen van deze hoeve. Als het algengroene water waarin ik kopje onder ging. Het beeld van Vidars hout en woud leek er hevig van overtuigd dat het kwaad een leugenachtig dwaalspoor was dat slechts met de punt van een lederen schoen de bek kon worden los getrapt. Iets aan u deed mij als kind al vermoeden dat de liefde van stuifmeel was gemaakt of zoals keizersdistels en paardenbloemen hun engelen in de vorm van pluizige valschermpjes over het groene weiland loslaten. Uit uw werk sprak de ziel van dit alles net zoals het water. Zalvend als de ochtenddauw. Als een nevelbank boven het veld. Als het schemerende tegenlicht in het woud waar muggen boven brandnetels de zang van de nachtegaal verwelkomen. Pas later heb ik u gezien als een wezen van melk en rozen dat van het leven hield, verweven met de sapstroom van levend hout en ook als dat van het akkerviooltje. Gij waart een dappere sterke vrouw. Een moeder in het groene woud.