in het oude letterveld
ter hoogte van de zondagsmarkt
het vloeipapier waarop ik schreef
de wind door een door straatlantaarns
bleek beschenen lork gezeefd
mijn nachtelijke teef gedaan
in hanenpoten leeg verdriet
aan dubbelspel en lust ontleend
zij schreeuwde de nacht aan rafels
zij werkte aan mijn zwart gebied
en aan mijn laatste overlast
in withete bevroren woorden
pleegde ik wel honderd moorden
aan haar ogen opgedragen
en zij pestte mijn dagen
het bloed vanonder de nagels