In het grijs van ervaren gewaande gewoonte
Heeft men uit het hoofd geleerd
Dat de wereld onvoltooid tegenwoordig
Onwrikbaar is en gesloten
Voor mensen zoals gij
Kleinmenselijk onrechtvaardig
Verhouden zich twee maten en twee gewichten
In fluisterende gezichten die wegkijken wanneer gij kijkt
die kijken wanneer gij wegkijkt
Onhoorbaar hebben zij het besluit genomen dat de tijd u niet heeft gemist
De vervlogen jaren die van u zijn weggegrist
De jaren die zij wél vergaarden zij bedanken ze met hun ellenbogen
En hebben lak aan uw verdriet dat vecht tegen de muren
Die zij voor u voorzien
Gij hoort niet bij de keurigen van aard die draven voor hun bazen
Die onverbeterlijk opnieuw zich met de waanzin van de norm opjagen
Het hagelt vooroordelen waar gij gaat en staat en zonder u wat te vragen
Mijdt men uw gedaante die vrij staat van de maatschappij
Waar zij zozeer aan lijden dat ze u gaan haten uit fatsoenlijke ijdelheid
De angst is klein het lied is groots
Hun afgunst is van gal gemaakt zo geel als brem in de zomer
Zo zwart als hel zo groen als gif minacht men onrechtmatig
Het onderdrukte verlangen vrij te zijn zoals gij droomt
In dit hier en nu
Gij zijt half maan half kind gemaakt half ree half zwaan half wolvenwelp
De zonnewind die in uw haar uw nachtelijke wanen aait
Voorziet in dauw de sterren
Gij schreeuwt Venus uit haar schelp van hoogbevlogen verten
Men vreest uw vrije val uw roekeloos verlangen
Van sterrenstof te zijn
U zaait ontucht in de lucht
Spreekt van de verboden vrucht als van ambrozijn
Plaatsvervangende verwarring kust u in een hoofd op drift
Een mening is een proefwerkschrift
Dat moet blijven passen
Zoals een laffe winterjas
Die men tegen zichzelf aantrekt