Hades en Persephone

in de luwte van haar zwijgen
ligt een universum vast
het houdt een tijd van spijt gegijzeld
in een geest van gewijde damast
daar staan de werken van haar stilte
geheimzinnig ingekast
ze staan gesloten als een vesting
met hun ruggen naar hem toe
zij is een ingesloten schat
de beeldschriftuur die haar niet past
die in zichzelf zit vervat
met wetenschap aan ledigheid
volledig met zichzelf moe
zij weet soms dat hij iets verzint
een ander einde aan een begin
dat nooit gestalte kreeg voor haar
dat hij maar voor zichzelf hield
en of het hem ontstemt of niet
die in een onderaards gebied
zijn woordenvloed van roet voorziet
die uit zijn kwade mondhoeken slaat
daar smaakt haar verhaal zijn taal
de gal die door zijn denken maalt
want hij die zo zichzelf herhaalt
zonder dat hij wordt gehoord
hij die zijn eigen geluk vermoordt
omdat hij zo zichzelf haat
hij weet van haar te houden
in het harnas van zijn trouw
woekeren de boze rozen
in omgekomen doornen
verstrengelen zij haar dromen
die hij maar sloom ondervindt
hij is een prins van donkere rook
haar kreeftskeerkring alsook het spook
dat in haar blik verschijnt
waar hij het niet wil zien
haar zwijgen is van steen gemaakt
van witte marmer en van gras
en hij die altijd bij haar was
hij is vergaan tot stof en as
voorgoed bij haar vandaan