De dag dat ik zal gaan, mijn geest en ziel zijn fles ontvlucht
Wanneer iets met een laatste zucht ver bij lief en leven, bij jou en kind en vriend vandaan
Mijn leven op zijn eindmeet schaalt, op zijn laatste leed en in zijn laatste klucht
Wil je me dan beloven dat je naar de bomen kijkt en ook eens naar de lucht
Als gaven zij een blijk van dank om wat ik ben geweest
Als was die de blauwdruk met het silhouet waarin alles verder leeft
Het water en de wereld, beelden van apostelen of menhirs van eenzelfde tijd en van eenzelfde feest
Zij hebben hetzelfde tweelicht gemeen dat de twijfel zaait tussen goed en wreed
Eet en drink voor mij en u en vier het heidens avondmaal dat met elkaar wordt gedeeld
Kijk de bomen aan, waarin de zon verzinkt als wijn
Als bloedsinaas en als de zalm die op het houtvuur ging
Ter ere van de honger op een lege maag wil ik nog wel dagen in herinnering
Wil je daaraan denken wanneer je mij bezingt
Hoe graag ik heb gegeten, gedronken en bemind
Zonder strofen of een schim van een kerk te eren
Geef mijn woorden aan de wind, laat ze varen over water
Laat geen stuiver onbespaard
Ga de stad in, vindt een veulen, of een stuk of drie
Doe wat moet gedaan, trek je stoute schoenen aan
Zwem naakt en onbewaakt tot de zon verdwijnt
Tot zij daalt achter het bos en de blauwe maan verschijnt
Moet je mij vergeten zijn
Wil je me dat beloven
Of nee
Een beetje mag je van me laten
Maar alleen per ongeluk dan
Beloof me niet te veel