ik zie in jonge ranke benen
elke voetstap zachtjes wenen
enkels zie ik breken
in een kristallijn gewricht
in ijdel trachtend evenwicht
gaat de voetstap ongenaakbaar
veinzend met strak aangezicht
zijn pad van hier tot daar
alle beelden spreken
van een wereld buiten zicht
die starend naar de punt
zichzelf het licht misgund
in stugge zwarte ogen
bitter en verfijnd
liggen kansen afgewogen
naar wie wat jureert
het modedefilé flaneert
en brengt zijn feeën en zijn feeksen
in zijn fraaie kleren mee
met elixir en wijnazijn
houden zij zich kloek
want amper overeind
sterven zij om elke hoek
van zenuwen en van gevloek
waar de einder van dit lijden
uit haar potloodstrepen vlucht
daar ontstaat een nieuw gerucht
dat beducht is op de stilte
in haar kilte op de brug
niets lijkt hier te vlug
heen en weer en weer terug
ogen zijn in brand gestoken
hier de weemoed als vertier
zij richten zich op lege sterren
van fluweel en crêpepapier
het modedefilé
fluistert stil haar wensen
raak mijn kruinen troost mijn mensen
breek mijn huis in streel ons teder
zachter dan een zwanenveer
bekijk ons in één stuk
wens ons alle vreugde toe
gun ons het geluk