'Is Femke Nim al komen ophalen'?
'Ja'.
'Helena heeft gezegd dat ze Lars rond half vijf bij u komt halen'.
'Ik weet het. Ze heeft mij nog maar net een berichtje gestuurd. Hoe was het bij de tandarts'?
'Niet goed. Ik had alweer twee gaatjes die moesten geplombeerd worden en ze hebben de draad van mijn tanden gehaald'.
'Oei...'.
'En ik heb nog heel veel last van de verdoving. Ik heb precies weer van die hamsterwangen en er staan straalsgewijze rode strepen langs de buitenkant van mijn mond waardoor ik nu precies een tandenloos gebit heb zoals de oma van Sid. Ge weet wel... Die slissende luiaard uit Ice Age. En er staat zelfs een rode streep op mijn voorhoofd. Waarschijnlijk van die tandartsapparatuur die tegen mijn hoofd drukte en anders van haar ellenboog'.
'Hoezo...'.
'Ja zeg... Ik had mijn ogen dicht. Ik kon niks zien en ik ga vanavond ook maar alleen plat water kunnen drinken, vrees ik'.
'Waarom'?
'Ik mag de komende vierentwintig uur alleen maar witte dingen eten en drinken, zegt de tandarts, omdat anders het glazuur op mijn tanden kan gaan kleuren.
'Oh nee...'.
'Ik weet wel niet of ik nog aan wisselgeld ga geraken voor uw bundels'.
'Waarom niet'?
'Er is iets gebeurd in Antwerpen waardoor de treinen niet meer rijden'.
'Dat meent gij niet'!
'Jawel'.
'En wat nu? Gaat ge nog op tijd hier zijn'?
'Ik hoop het...'.
'Ja. Dat hoop ik ook Elisa. Alléz dat is toch echt weer typisch dat zoiets uitgerekend nu moet gebeuren. 't Lijkt nog maar eens bijna voodoo. Dat is toch elke keer wanneer wij iets voor ons plezier willen gaan doen dat het weer helemaal in de soep moet draaien'!
'Gewoon pech, Lander. Ik ga een bus tot in Kapellen moeten nemen en overstappen op de tram'.
'Verdomme, hé zeg'!
'Lander'?
'Ja'?
'Zoudt gij anders al wat witte rijst willen koken? Die ligt vanonder in de ovenkast'.
'En wat doen we nu met dat wisselgeld'?
'Misschien moet ge het wisselen bij de apotheek als ik terug ben'.
'Als gij op tijd terug zijt, tenminste'.
'Probeer anders al eens aan Jan te vragen of hij met de auto komt of met de trein. Misschien kan hij dan met ons tot in Hoboken rijden. Dat is trouwens beter voor uw verstuikte voet'.

Laat ons hopen dat hij met de auto komt.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------

'Waarom hebt gij die rode broek aangedaan? Gij ging die verkreukelde grijze toch verwisselen voor een andere grijze broek'?
'Is het weer niet goed'?
'Nee. Sorry'.
'Waarom kondt ge dat daarjuist dan niet zeggen'?
'Ja maar... Ge gaf mij geen tijd om te kijken. Gij zeit dat we ons moesten haasten omdat Jan nu in de file staat naar Brussel omdat hij zijn afslag had gemist...'.
'Ja. Hij heeft zijn afslag gemist. Hij had geen gps bij, zei hij. Anders hadden we nu al in zijn auto gezeten en had ik niet hoeven te wandelen met die verzwikte poot van me'.

Elisa en ik staan bij tramhalte Schijfwerper op de VII de Olympiadelaan en het is februari. De derde om precies te zijn. Normaal hadden we dus met Jan kunnen meerijden, mocht hij zijn afslag niet gemist hebben en wél omdat ik onlangs mijn voet verzwikte op een fuif van Hans en Helena in de Sergeyselsstraat in Borgerhout. Dat moet gebeurd zijn toen de deejay -die tevens zijn vak als geen ander kende- een iets te enthousiaste schijf met flamenco opzette. Jammer genoeg wilde het beton die avond niet zoveel meegeven als de ligamenten in mijn linker voet. Nu staan we hier op tram twee te wachten en Elisa is weer eens niet gelukkig met de outfitt waar ik mij in kleedde.

'Alléz Lander... Zo kunt ge toch niet op een podium verschijnen voor een literaire avond. Dat is gewoon clownesk'.
'Wilt ge mij alstublieft niet nog zenuwachtiger maken dan ik al ben'?
'Ja maar...'. Elisa bedwingt haar lach. Dan, alsof het haar plots te machtig wordt, proest ze: 'Ge zijt precies Boemba. Ziet ge dan zelf niet wat voor een verkeerde combinatie ge ervan maakt? Zo een rode broek, onder zo een gele trui en dan die groene vest met die gele muts daar bovenop... Dat is er toch compleet over, zeker! Echt, Lander. Nu zijt ge op en top Boemba. Welk hemd hebt ge onderaan'?
'Elisa, alstublieft zeg'!
'Kom. Laat eens zien'.
'Moet ik mijn trui uitdoen, misschien'?
'Misschien...'.
'Het is wel koud moet ik zeggen'!

Ik trek mijn vest en trui uit bij het tramhokje ter hoogte van de Schijfwerpersstraat. Tram twee laat nog niet in de verste verte van zich horen en er staat een kleffe kille westenwind die twijfelt tussen waaien of motregenen. Een lage drukgebied van boven de Ierse zee bereikt onze Antwerpse contreien en werkt op het humeur van alles wat hier min of meer probeert te overleven.

'Zo goed dan?!', reageer ik bits wanneer ik mijn vest terug over mijn verfrommelde hemd aantrek.
'Ja. Beter. Maar zonder die muts dan en wacht er hangt hier een draadje te bungelen... Mag ik het los trekken'?
'Weet ge... Trek het maar los'.

Elisa geeft een korte nijdige snok aan het draadje bij één van de knoopsgaten.

'Had gij het vuur onder de rijst nog afgezet daarjuist'?
'Shit... Had gij dat niet gedaan'?
'Nee'.
'Snel! Naar huis'.
'Gaat het met uw voet'?
'Kan me niet schelen, Elisa! Ik hompel er wel naartoe! Dan moeten we seffens maar een taxi bestellen'.
'...'.

En zo gezegd zo gedaan. We steken terug de tramsporen over en we haasten ons naar huis. Ik in bijtrekpas met Elisa achter me aan.

'Hebt gij uw tas bij?', roep ik naar Elisa.
'Ja. En hebt gij de sleutels'?
'Wacht...'.

Ik voel in al mijn vestzakken.

'En'?
'Shit. Nee'.
'In uw broekzakken, misschien'?
Ik tast in mijn rechter achterzak. 'Ja'!

Wanneer we de keuken binnenkomen hangt de geur van beginnende aangebrande rijst al als een flauwe nevel in de kamer. Gelukkig is de rookmelder nog niet beginnen loeien.

'We mogen van geluk spreken dat hij op een laag vuurtje stond.', zegt Elisa rustig.

We draaien het vuur uit en vullen de wasbak met koud water. Een sissend geluid dat gepaard gaat met de damp die van de pot slaat.

'Ik ga dan nog snel die andere grijze broek aandoen maar ik bel eerst een taxi, ok'?
'Ok'.

Ik toets het nummer van Antwerp Tax in dat ik al een hele poos in het geheugen van mijn gsm heb opgeslagen. Er klinkt wachtmuziek en een iets te melige ingesproken vrouwenstem vraagt me om geduld op te brengen. Ze zegt iets onduidelijks van zoveel wachtenden voor mij maar vermits de tijd dringt geef ik mijn gsm aan Elisa.

'Hier Elisa'!

Ik druk mijn gsm in haar hand en vraag haar om het gesprek van me over te nemen terwijl ik een andere broek ga zoeken. Ik storm de trap op en stoot mijn voet. Ik vloek wat godslasterlijks bij elkaar en hompel naar de kleerkast. Ik stroop mijn rode Boembabroek af en neem de grijze van het schap die ik al min of meer in gedachten had. Die zit te krap. Die krijg ik niet rond mijn buik. Die andere dan maar terug, die ik daarstraks aanhad voor ik deze rode probeerde. Beter een verkreukeld exemplaar dan helemaal geen broek. Ja. Terwijl ik mijn schoenen aandoe roept Elisa me al.

'Lander! De taxi is er over vijf minuten. Alles bij'?

Terwijl ze het zegt komt de taxi de straat ingereden. Elisa neemt achteraan plaats en ik vooraan, naast de taxibestuurder. Een man wiens naam we nog niet kennen.

'Amai!', antwoordt die joviaal en vrolijk. Zo gestrest'?
'Ja.', zeg ik verward. 'We moeten om half acht al in de Berkenrodelei zijn in het Cultuurcafé voor Ballonnenvrees'.
'Ballonnenvrees'? antwoordt de taxichauffeur niet begrijpend. 'Wat is het huisnummer'?
'Zesendertig'.
'Balonnenvrees, zegt ge? Is dat een soort van praatgroep met mensen die schrik hebben van ballonnen? Of gaat ge daar naar een optreden of zo'?
'Hij moet zelf optreden.', zegt Elisa pragmatisch.
'Aha! En wat brengt ge? Muziek'?
'Nee...', antwoord ik onhandig terwijl ik mijn gordel nog probeer vast te klikken.
'Geen muziek'?
'Gedichten'.
'Ah!', lacht onze taxibestuurder met kraaienpootjes bij zijn ogen'. En wat voor gedichten zijn het'?
'Familiegedichten'.
'Hij heeft een hele bundel familiegedichten geschreven.', antwoordt Elisa lijzig.
'Ah... Laat eens horen!', reageert onze taximan vrolijk.

Even valt er een verbaasde stilte. Maar hij meent het en hij staat erop dat ik wat ga voorlezen.

'Elisa... Hebt gij de bundels daar'?
'Oei... Ge hebt uw tekst toch bij, hoop ik? Dat zou anders niet zo goed zijn natuurlijk!', lacht hij geamuseerd.

Elisa reikt me één van de bundels vanop de achterbank aan. De taxibestuurder bekijkt de voorkaft.

'Amai. Dat is professioneel en zo... Gij zijt bekend of wat'?
'Boah...'.
'Zeg... En die foto... Dat is precies een hele andere... Zijt gij dat'?
'Jawel maar nu heb ik mij niet geschoren. Wacht... Zo. Zonder muts'.

Ik zet mijn muts af en kijk hem aan.

'Ah ja. Nu zie ik het. Alléz! Leest er eens eentje voor'.

Onze taxibestuurder die een bereidwillig man is knipt het autolampje aan.

'Voor wie wilt ge er één horen? Misschien dat van Lars'?
'Shoot...'.
'Voor Lars. Mijn zoontje... Gij die van de aarde spreekt, dat die draait en draait. Zoals de wielen van de trein, na een lange afwezigheid van uw vermiste bril. Van aan de vensterbank tot aan het aquarium. En dat ons huis op die aarde staat met daaromheen de lucht. En dat diezelfde ruimte die zich rondom rond bevindt dezelfde is geheten... Dat heb ik u niet verteld, gij kwaamt er zelf van spreken... Maar als het 's avonds bedtijd wordt verlangt gij naar het schaap dat graast bij schemering dat graast bij dageraad. In de wei van moemoe en vava waar fluitenkruid en berenklauw in de bermen staat is het een rustig vertoeven. Om de slaap te vatten zonder die te benoemen tussen goed of kwaadaardig is het schaap genadig. Zacht als witte wattenstaafjes'.
'Waaw man! Dat is ongelooflijk knap precies...' zegt onze taxibestuurder. 'Maar ge doet dat véél te rap. Want dat heb ik niet helemaal mee hoor! Zég eventjes tussendoor... Hebt ge liefst dat ik langs de Krijgsbaan rij? Of toch maar de VII de Olympiadelaan af'?
'Goh... Doet toch maar de Olympiadelaan... Niet Elisa'?
'Ja zeker...', antwoordt die.
'Dan moet ik hier wel terugdraaien... Als die gast mij er tenminste wilt tussen laten... Dus? Zeg het maar...'.
'Ja. Hier terugdraaien'.
'Ok en euh... Doet ge dat veel zo optreden en zo?', vraagt hij geïnteresseerd.
'Soms...'.
'Ok...'.
'Moet ik er anders nog eens eentje laten horen maar dan trager'?
'Laat u gaan, man. We staan hier toch maar voor 't rood'!
'Misschien eentje over Elisa'.
'...'.
'Voor Elisa. Mijn vriendin'.
'...'.

De taxibestuurder wijst voorzichtig met zijn duim naar Elisa op de achterbank.

'Ja, ja. Dat is mijn vriendin, hé... Voor haar, dus.', hakkel ik onhandig.
'Ok! Hebt gij uw doos zakdoeken al bij u?', schatert de taxibestuurder hartelijk, terwijl hij even achterom naar Elisa kijkt. En zo gebeurt het dat ik het liefdesgedicht dat ik voor Elisa schreef voordraag in een taxi ter hoogte van een rood verkeerslicht bij de Zwaantjes en de Sint-Bernhardsesteenweg.

'Amai. Dat is uw Casanova, zeker?!', zegt de taxibestuurder met oprechte bewondering wanneer ik klaar ben. Hij prijst me. 'Amai zeg! Hebt ge dat helemaal zelf geschreven of hebt ge van hier of daar wat dingen geplagiëerd'?
'Nee. Dat gaat niet, hé. Hoe... Dan blijft het toch niet duren, zeker'.
'En gij... Nog niet gesmolten daar op de achterbank? Content zeker?', vraagt onze taxibestuurder aan Elisa.
'Ja.', hoor ik Elisa op de achterbank antwoorden.
'Heeft hij u zo op die manier binnen gedaan'?
'Nee. Dat ging anders'.
'Alléz man... En hebt ge in de toekomst misschien nog plannen met poëzie'?
'Ja. Ik wil iets over de kring rond Antwerpen schrijven...'.

Het gezicht van de taxichauffeur verstrakt.

'Oh nee man... Niet doen. De ring rond Antwerpen. Wacht! Ik heb daar ook een gedichtje over; miserie, miserie wat een... komedie. Goed'?
'Nee maar ik bedoelde niet de ring... Ik bedoelde de omliggende gemeenten. De kring rond Antwerpen. De districten. Die zijn eens zo oud als de Antwerpse binnenstad zelf'.
'Ah. Gelukkig... Maar hoe wilt ge dat dan opvatten'?
'Ik wil Antwerpen als een soort van iriscopie bekijken. Dan is de Antwerpse binnenstad en beetje de pupil en de deelgemeentes zijn dan het regenboogvlies. Een pupil is zowel taalkundig de betekenis van een zwart gat waarin al het licht verdwijnt; zowel sociaal als economisch. Anderzijds is een pupil ook de lieveling van de meester...'.
'En zijt gij van Antwerpen?', vraagt hij.
'Ja... Van de Pieter Van Hobokenstraat. Daar was vroeger een materniteit maar dat is nu een bejaardentehuis'.
'Wow! Maar hoe dat gij dat beziet, man...', zegt onze taxichauffeur terwijl hij over zijn kin wrijft. 'Dat is toch niet iedereen gegeven om zo...'.
'Zoals een Google Earth- foto'.
'...'.
'Nee Lander. Hij bedoelt het niet letterlijk als een iriscopie. Hij bedoelt het als een compliment voor uw manier van kijken.', zegt Elisa op de achterbank.
'Wilt ge anders straks voor mij eens opschrijven waar ik uw poëziebundel kan kopen'?
'Ja...'

Als we aankomen bij de Berkenrodelei heeft de rit zestien euro en nog wat gekost. Elisa doet nog het spontane voorstel door de vraag te stellen of we deze taxirit met mijn bundel mogen betalen omdat die ook zeventien euro kost. Sammy, wiens naam we pas in de laatste bocht te weten kwamen twijfelt zelfs even en zegt dan dat hij dat wel wil doen, ware het niet dat de kas voor zijn baas moet kloppen wanneer hij straks weer binnen rijdt. We betalen de zestien euro en nog wat en stappen uit.

Jan belt. Hij zegt dat hij over de Sint-Bernhardsesteenweg bolt richting Den Tir en of ik hem erdoor wil loodsen. Ik zeg hem dat hij moet blijven rijden tot aan de Antwerpsestraat. Dat hij ter hoogte van de Zwaantjes moet afslaan waar tram twee en tram tien en vier elkaar kruisen. Dat hij vanaf daar de weg moet blijven volgen tot hij bij de kerk van Hoboken uitkomt en dat hij dan, in plaats van het tramspoor van tram twee bij de Kioskplaats in te slaan net het tegenovergestelde moet doen. Namelijk naar rechts rijden.

'Waar de tram naar links gaat, gaat gij naar rechts. Dat is de Berkenrodelei zesendertig'.
'Ok.', antwoordt hij.

Elisa en ik maken aanstalten om naar binnen te gaan. Er hangen gekleurde lampjes aan de dakgoot van het Cultuurcafé. Rode, groene, gele en blauwe. Ik zet me verzenuwd in het gezelschap van twee andere kerels aan een tafel. Gert die dit evenement op zijn naam heeft en die dan ook de organisator is, verwelkomt me hartelijk. Zijn brillenglazen weerkaatsen de vriendelijke omgeving en de cafélichten van deze avond. Op de achtergrond spelen een vader en zijn zoon biljart. We zetten ons in het gezelschap van twee jonge mannen en net als ik wil gaan acclimatiseren word ik alweer in mijn beslommeringen opgejaagd. Als een vervelende jeuk aan mijn gedachten. En net wanneer ik mij bedenk dat ik me daar niet kan krabben, vraag ik me af of ik er nu wel goed aandeed te zeggen dat Jan naar rechts moest rijden vanaf de Zwaantjes. Alles valt en staat er natuurlijk mee of hij vanuit Antwerpen de Sint-Bernhardsesteenweg is opgereden. Stel dat hij vanaf het Schoonselhof komt... Dan moet hij natuurlijk nog lang voor hij Den Tir tegemoet rijdt in de Antwerpsestraat afslaan. Verdorie. Elisa zit al aan de tafel bij die twee andere dichters waarvan ik weet dat die ene Tim heet maar waarvan ik die andere zijn naam niet eens ken en straks verliest Jan zijn weg nog helemaal omdat ik hem verkeerd stuur.

'Euh... Ik moet Jan terugbellen'.

Ik toets het laatste gesprek met zijn naam in en wacht tot hij antwoordt.

'Wat is er?', vraagt Elisa.
'Hallo?', klinkt het door de speaker.
'Jan'?
'Ja, Lander...'.
'Komt gij vanuit Antwerpen? Of komt gij vanuit de richting van het Schoonselhof'?
'Vanuit Antwerpen, denk ik...'.
'Zijt ge... Wacht. Ik hoor hier niets door de muziek... Ik wacht u buiten op. Blijf even aan de lijn alstublieft...'.
'Wat zegt ge'?

Ik haast me naar buiten.

'Ja. Jan... Wat ik wilde vragen... Komt gij vanuit Antwerpen'?
'Ik denk het wel. Waarom'?
'Zijt gij Den Tir op uw linker of op uw rechter kant tegengekomen'?
'Euh... Rechts'.
'Ah! Ok. Dat is goed. Dan rijdt ge juist. Gaat ge hier nog op tijd geraken'?
'Jawel. Ik denk toch van wel...'.
'Ok. Ok'. Tot seffens dan. 'En haast u. 't Zou spijtig zijn mocht ge te laat komen'.
'Joe'.

Even later komt Jan de straat ingereden. Hij parkeert zijn auto en stapt uit. Hij heeft zijn gitaar bij en komt me verticaal als altijd met een blije grijns op zijn gezicht begroeten. We wandelen samen het Cultuurcafé binnen waar Elisa, Tim en Sven -wiens naam ik nog maar net heb horen vallen- en Gert met zijn Kosovaarse vriendin, inmiddels nog drie andere dichters en een Rotterdamse singer song-writster die hier zonet nog samen met haar vriendin toekwam zich om de tafels op de stoelen hebben neergevleid.

'Ik moet bier hebben om te kalmeren'.
'Een downer, man!', hoor ik iemand lachen.
'Wat jullie?', vraag ik aan Elisa en Jan.
'Voor mij graag een Leffe...', zegt hij.
'Blond of bruin'?
'Blond alstublieft'.
'En gij? Iets wit'?
'Plat water, zeker.', zucht Elisa.
'Wit?', vraagt Jan.
'Ze komt nog maar juist van de tandarts terug'.
'Ik mag de komende vierentwintig uur alleen maar witte dingen eten of drinken'.
'Ik zou een batida de coco nemen als ik van u was, Elisa.', grapt Jan.
'Is dat met alcohol'?
'Ja. Natuurlijk. Dan gaat dat niet met uw alcoholalergie'.
'Melk dan.', lacht Tim.
'Of misschien clandestien lycheesap vanonder de toog'.
'Als ik alcohol drink moet het op de parking van het UZA zijn, dan kunnen ze me daar gelijk inladen'.
'Plat water dan maar'?
'Ja'.

Die avond bijt Gert de spits af met twee gedichten van hemzelf. Daarna is het mijn beurt en daarna die van Tim. Maar behalve de artiesten die het avondvullende programma van Ballonnenvrees met de meest uiteenlopende ontroerende of hilarische literair verantwoorde boodschappen kracht bijzetten, moet het gezegd dat ons publiek maar op één hand te tellen is; wat we zeer letterlijk mogen nemen. Behalve twee ongeïnteresseerde kalende biljartspelers die hun bek maar niet kunnen houden is er de barman, twee vrouwen die per toeval binnenwandelden maar toch het hart tonen te blijven zitten en Elisa.

Tijdens de pauze gaan de twee ellendige biljartspelers naar huis. Het wordt ons duidelijk dat het hier vanavond meer over onszelf gaat dan over wie of wat dan ook. Iemand maakt de geestdriftige opmerking dat we nu toch wel vrienden voor het leven moeten zijn. Enkel het kampvuur ontbreekt er nog aan. Het besluit staat vast. Dit moet een privé-initiatief genoemd worden, zij het van culturele makelij. Een bonte avond van een sterk niveau ook al zullen we dat achteraf misschien niet meer helemaal kunnen bewijzen, laat staan dat er veel mond-aan-mond-reclame de ronde zal doen. Want dat moet je van je publiek laten afhangen. Het moet gezegd dat het avondvullende programma ondanks de abstracte leegte rondom ons, niets heeft in te boeten aan leut en gezelligheid. Wel integendeel. Tegen het einde van de avond wanneer de Open Mic wordt afgekondigd, zijn wij het er allemaal over eens dat we de revue nog eens mogen passeren. En terwijl Gert ons dankt voor de meer dan deugddoende literaire vlam waarbij hij zegt dat hij blij is dat toch niet iedereen voor Oscar and the Woolf is gesmolten vanavond, -als die al optraden misschien- passeert er nog een bejaard koppel ramptoeristen voor het raam die grijnzend naar binnen blijven kijken. Er wordt een snedige toespeling gemaakt dat dit onverwachte publiek de verkeerde kant van het raam opzocht daar ook zij eigenlijk hadden mogen binnenkomen, maar ja... Al doende leert men.

Die avond worden er nog wat bundels met elkaar geruild en sluit de avond zichzelf af met de uren van de tram. Wanneer het zover is stormt iedereen naar buiten om de laatse tram richting de eenoevermetropool te halen en omdat Elisa, Jan en ik niet in een leeg Cultuurcafé willen achterblijven, kuisen ook wij onze schup af. Terwijl Jan en Elisa naast elkaar in de auto napraten met mij in de betraliede koffer is de toon gezet. Deze avond kan niet meer stuk. Zelfs niet wanneer Jan met zijn kar iets te berucht de vluchtheuvels neemt in de Cyriel Buyssestraat. Wanneer Elisa en ik de remlichten en de koplampen van Jan's automobiel de bocht zien omdraaien is er toch nog de gevleugelde bedenking:

'Wat een geluk dat ik niet op zijn gitaar ging zitten'.