verwacht ik van de jongens dan
een aandenken om wat hier was
en altijd is geweest?
de  scheur door een verleden
van godsdienstmoeilijkheden
die onze lage landen
op deze grond verdeelden
de brandstapels van edelen 
die enten zich aan het leed
van leken zonder weet
hoe anders waarom en waaraan
snijdt dit geweten een donker feest aan
van verbrande handen
oudjaar op de barricade
rijpt in een betraande geest
die verboden werd te wenen
die zwart geblakerd aan de arme 
amper een keer op reis is geweest
de hel waren de anderen
die hem met de nek bekeken
week na week na week
en weken werden maanden
maanden jaren die stelselmatig
bouwden aan de eenzame kreet
die onderhuids aan een leven kleefde
dat hem langzaam werd ontvreemd
doof nu de Romeinse kaarsen
sla het vuurwerk uit die hand
grijp hem bij zijn mouwen beet
breek zijn sombere gedachten
zalf zijn verbasterde angsten met handen 
die van zijde zijn
en die van steun betuigen 
zonder verder mensenleed
wil niet van ziektebeelden spreken 
spreek liever in zijn bange oor
dat geen hoop verloren is
schop zijn wanhoop aan de kant
wieg hem in een sterke greep 
zodat hij nooit meer vergeet
ja ik doe ertoe 
laat hem niet de kans
zijn tranen te vriesdrogen maar dans
tot het verdriet in vreugde verstaat
het zwarte masker van sensatie bedaart maar
als het stuk valt op de straat