in uw blik die alles las
tot tweemaal toe door brillenglas
waarin de dag kon kaatsen
met het blauwe water van zorgzaam boos
dat verre van boosaardig was
maar dat ons terecht wees
op slordige hanenpoten
het verschuiven van de banken
waaruit potloden en papier vrije val maakten
was u onze held en meester
wij schaterden en bloeiden op
wij smulden van uw verhalen
wij bouwden van herfstige kastanjebladeren
de forten voor de winters kwamen
verzamelden de bolsters in oktober
en knikkers in aprilse zonnestralen
vergaten soms onze schoenen
en liepen met onze pantoffels over de speelplaats
onze rekenfouten op ruitjespapier u heeft ze moeten verdragen
onze inktvlekken op het vloeipapier ontoereikend
onze onhandige vormtekeningen in waskrijt
ik zie u en bekijk ons samen
als meester en leerling tovenaar
dan vraag ik in stilte zonder te weten
hoeveel jaar zijn de linden
en de paardenkastanjes om ons heen
het schiereiland is nooit verdwenen
integendeel draag ik het mee
samen met de Perzen, de Ilias en de Odyssee
blijft u onze Demostenes
die met zijn mond vol stenen
zijn retorica oefent tegen de branding in
van een betonnen zee die staat voor de A12
en het losgeslagen verkeer
dat naar Brussel raast
langs de Rupelstreek
hebben zij enig idee
dat hier mensen worden gevormd
die hun lot liefhebben
u die alles twee keer las
achter brillenglas
waarin de dag kan kaatsen