uw stem op een glazen tram
als glasharmonica in water
blauwdruk van uw zijn
die oorschelpen verzacht
als sneeuw is weemoed in indigo
alle mystiek toegedaan
dewelke u zo goed past

de schetsen van een stad
die langs de raampjes glijden
de rode en groene lichten
en honderd en één figuranten
het gewedijver op de achtergrond
geroezemoes geraas
in twintig gehavende talen
de dagelijkse verhalen
zij worden bij valavond ingehaald
over facetime uitgekraamd
in honderd en twee verwijten
de reizigers het opstapbalkon
beloven decor te blijven

het westen kleurt kobalt
in de bomen van het park
bootsen de merels beltonen na
en gij mijn bleke parel
ik destileer u in hypothesen
uit de maalstroom van een zee
die tatert en die stamelt

ik hoor u als een snit uit de tijd
bij wegstuivende fonteinen
uw stem van bosbesblauwe nevel
bottel ik op mijn trommelvliezen
als ahorn of esdoornstroop
in de stille twijfel
dat ik uw klank tot barnsteen droog
zonder haar te verharden

tenzij de verte belofte vormt
en de tranen de hoop
zal ik uw stemgeluid vriesdrogen
op een luisterend oor
dat de stelling van vrede herkent
als glasharmonica en water
bij de heesheid van de wolken

waar de wind door vliegt