in het proefschrift van de dagen steekt de herfst zijn lichten aan
u kijkt doorheen het raam van een oud kasteel
waaruit gravinnen schouwden op een tuin met personeel
met vast een kat of vijf op schoot en een stalmeid te veel
met waaiers glas in lood en ficussen bij oud behang
dat lang alweer vervangen werd vanwege de brandveiligheid
zo neemt u hier de juiste tijd en ordent u uw uren
u kijkt doorheen een park waarin een herfst blijft duren
de bomen van de late zomer sparen hun laatste vreugde op
weldra laten zij alles los zweven bladeren cirkelen zaden
maken bolsters vrije val
daarbuiten heerst verval
schoften razen richting Boom
de regen schudt de mantels af van linden en kastanjes
van koper tot oranje tot schaarser wordend goud
alles wordt weer kaal want het park zwart en grauw
maalt niet om wat mensen wensen die het klagen bij zich dragen
uw gedaante in het donker trekt zijn stoute schoenen aan
zijn wanten en zijn sjaal
uw blik geneteld staat op scherp een dag breekt in oktober baan
met alles wat er speelt
taken worden uitgedeeld van rekenwerk tot taal
een eb en vloed van wit papier vertaalt zich in getijden
huiswerk komt en gaat
de gedachten sterk en broos zijn groenhout op de groei
een kleurpotlodendoos waaruit kamillegoud verstrooid
haar kinderlijke moed behoudt valt al eens van tafel
of aan slordigheid ten prooi
dankzij alle vlijt wordt met krijt bedankt
de wonderen der wereldbeelden
toneel dat in de randen bijt van verdrongen tranen
maar vriezen doet het hier nooit
hier dooft van tijd tot tijd een zacht gelaat uw zorgelijk hoofd
plooit de blonde hoop uw mondhoeken tot honingraat
zodat een glimlach volstaat te weten
dat gij vermiljoen bestaat wanneer gij met gesloten ogen
de lentezon in uzelf toelaat
om uzelf te mogen