Weinig gaat mij aan

weinig gaat mij aan
hoe varens in een bos volstaan met muggen in het tegenlicht
tegen de vurige avond
ik heb niet te verstaan
hoe de schaduw van een eik bij zomernacht zijn warmte laat
wanneer ik met een wrijvend licht onderdoor zijn kruinhout fiets
hoe dat ik in zijn okselgeur de zweem van kamperfoelie vind
die net is open gegaan
weinig gaat mij aan
hoewel de zang van de nachtegaal mij kleiner krijgt
dan een dwaze onverlaat die te hard gaat rijden op een veel te smalle baan
veel is mij van troost dat wel
wanneer de maïsoogst te dampen ligt in 't open veld
de hagelbui in maart die over zwarte akkers waart
de geoliede tinctuur die uit het beregende weiland waait
de geur van hooi en van een paard
maar een nachtwaker die niet bedaart en die tot twee keer toe
een kind uitscheldt voor wat niet geldt de inbraak die voor leven staat
berustend op een misverstand omdat het aan een deurklink trok
van een deur die niet opengaat
dat is mij de vorm van kwaad
die ik nooit aanvaard