u haalt mij uit het zwarte hout zonder het te weten
en wekt mijn stem tot nader orde in uw weten tot rede
luistert aan een schelp van vuurrood avondlicht
dat tegen de westflank van dit woud aanmijmert
u vreest, u piekert zich een weg
naar de zin die lang al vertegenwoordigd was
nog voor er een vermoeden rees
naar wat ik in uw slakkenhuis fezelde
het heeft op zich weinig uitstaans met wat het leven u biedt
ik ben de bode van wat is
u kent mij langer dan voorheen maar u bent mij bij naam vergeten
wat bij de wet van dit tijdsgewricht hoort
wat strookt met hoop doet leven
dat is een verdeeld besef dat even graag als gretig werd beleefd


nu ben ik hier en wenk uw aandacht onvermijdelijk en ijl
haast zoet en ijzig is het noorden onvermijdelijk en steil
gaat de reis naar het einde


laat mij u voorstellen ik ben het antwoord op wat u bezwaart
ik kom al te vaak ongelegen doch zonder schroom is mij het teken
dat ik voorvoel en dat u tekent in de rimpelingen van het laken
dat u naar zich toetrekt wanneer ik u kom halen


voorlopig kijk ik toe en houd me mededeelzaam aan uw zijde
er is de dans van de eeuwigheid het spoor is vaak bij leven beister
maar aan het einde van de reis
weet men niet altijd wanneer ik langskom
om de halmen door te snijden
die u zo lief aan de zon waren toegedicht